Op weg naar de Reep rond 1900 (deel 2)

In het vorig nummer van Infoblad Kontich haalde Jos Van Passen (1892-1967) herinneringen op aan de Mechelsesteenweg bij het begin van vorige eeuw. Nu is hij de Lijsterbolstraat en de molen aan de overkant voorbij en hij nadert zijn doel. Hij vertelt hoe rond die tijd “de drie bijzonderste gebouwen” er uitzagen. We geven zijn tekst weer zoals hij die in 1956 neerschreef.

Brouwerij de Reep

De Brouwerij de Reep was geen grote onderneming zoals de brouwerij Huybrechts, die dagelijks twee, drie volle wagens, elk met twee zware paarden bespannen, naar de stad voerde. Brede wagens met drie rijen tonnen geladen, en waar onderaan nog een dubbele rij vaten aan de kettingen hing.

Neen, de Reep brouwde voor plaatselijk gebruik, en bestelde met één paardje of met de stootwagen, de nodige tonnen, halftonnen of vierdeeltjes naar enkele herbergen of bij de burgers van het dorp. Het was toen de gewoonte dat er in elk burgershuis een vat bier in de kelder lag. Gersten bij de rijkeren of seef in de zomer en vijf-gulden-bier bij de minder begoeden.

Als de brouwersgast dan in de kelder het vat op een houten schraag had gezet, werd er een kraan in geslagen, een paar stropijltjes uit de bom getrokken, en in een steinen (= steengoed) kruik of in een karaf werd het schuimend bier opgevangen. Bij de maaltijden en ook bij ieder bezoek werd er “getapt”. Flessenbier bestond toen gelukkig nog niet.

Bierbestelling bij de Reep deed men ofwel per briefwisseling met een open-postkaart (de toe-kaart werd voor belangijker zaken gebruikt), ofwel moest men te voet naar de brouwerij om de bestelling over te maken. Deze werd dan met krijt op een bord genoteerd. Daarna nam de brouwersgast een koperen stoopken van de haak naast het bord, en daalde er mee de kelder in. Een weinig later dronken dan koper en verkoper op beider gezondheid een kruikje fris bier, vers van het vat.

Wilde men nu eens een extra-goed vaatje, dan deed men best de bestelling in de herberg de Reep, bij Jeang Stijve’s (Stevens) portier en eerste brouwersgast bij Winters (De Winter).

Herberg de Reep.

Een grote gelagzaal, een hoog ouderwets buffet met een bokaal kriekskens en een bokaal rozijntjes en enige flessen likeur. Een toog met zinken blad, waarop een pomp voor de gersten, een pomp voor de seef. Buiten, naast de voordeur, de traditionele eetbak voor paarden.

Voor de Kontichnaar was de Reep een buitenherberg, doel van de wandeling van de zondagnamiddag. Met heel het gezin werd er naar toe gewandeld. Vader en moeder dronken er hun bier en de kinderen kregen elk hun borreltje kriekskens of rozijntjes, die met een pollepeltje uit de bokalen gevist werden.

Er werd aan vele tafels gekaart en Mie van de Reep had alle moeite om haar vele gasten te bedienen. In de zomer stonden de tafels buiten langs de gevel.

Kontich bezat nog drie andere buiten-herbergen:

1) “De Lindekens” nabij het hof van Lafeulle of Kontegshof (Groeningen werd nooit genoemd).
2) “Toor Geit”, voorbij het hof van Spruyt (Bautersem werd nooit genoemd).
3) “De Warande”, bij Lon Pooters in de Pierstraat.

Die bleven dan het doel voor de wandeling van de volgende zondagen.

Het Kapelleke van de Reep.

Zó werd het genoemd: het Kapelleke “van” en niet “aan” de Reep, alsof het de Reep toebehoorde. Nederig en verlaten stond het daar zovele jaren, en Kontich was het al bijna vergeten. Zeker toch de devotie er voor.

Het stond er zo erbarmelijk, het verval nabij, want niemand was er die het langs de buitenkant onderhield. Stenen verbrokkelden en de groene verf van de deur was er in vele schilfers afgevallen.

Het Kapelleke was te arm om zelf zijn onderhoud te bekostigen. Het bezat wel een eigen offerblok, die langs een ijzeren gleufje voor de voordeur kwam kijken, maar hier werd niet geofferd, tenzij de cent van een paar kinderen die ’s Zondags mee naar “de Reep” mochten.

De twee panelen smeedwerk die de venstertjes van de voordeur versierden, schenen verroeste of verwrongen staven, en de deur gaf de indruk dat ze nooit meer zou kunnen geopend worden, zo vast was ze op de dorpel gezakt.

Hoe het binnen gesteld was kon men moeilijk bepalen. De ramen in de zijgevel waren te hoog en de vensterkens in de voordeur te vuil om een blik door te laten; en niemand heeft ooit de voordeur open zien staan.

En heeft er ooit iemand kaarsen zien branden of bloemenversiering aangebracht? Onbekend – onbemind! Zelfs de vrome vrouwen die in de Meimaand hun beêweg deden en elke avond om 8 uur achter het huis De Meulder bijeen kwamen, gingen al biddend langs het ’s Heerleike en begaven zich naar … het Kapellekensbos.

Het Kapelleke van de Reep bleef vergeten! Het leefde nog enkel voort als plaatsnaam, waar men de jonge duiven ging “lappen” of tot waar men een wandeling deed.

Tekst: Joseph Van Passen, redactie: Frank Hellemans, Kring voor Heemkunde.
Foto’s: Kring voor Heemkunde.
Uit het Informatieblad van de gemeente Kontich, mei 2021.

En vind HIER de lijst van alle heemkundige "Sprokkels" over Kontich-Waarloos.

Zoeken in onze website


Created: 29/04/2021

© 2003-2021 - MuseumKontich - Alle rechten voorbehouden